Het Europees Openbaar Ministerie (EOM/EPPO)
Mogelijke implicaties op de positie van Belgische douaneagenten en expediteurs in correctionele douanegeschillen.
Nu het Europees openbaar ministerie (EPPO) sinds enkele maanden operationeel is, en dit ministerie zich ook zal kunnen gaan inlaten met (grootschalige) douanefraude, is het aangewezen om de praktische gevolgen ervan voor verschillende Belgische logistieke spelers onder de loep te nemen. Hoewel het nog te vroeg is om concrete jurisprudentie te analyseren, suggereren de wetswijzigingen die de EOM-wetgeving teweeg heeft gebracht al verschillende praktische veranderingen in (soms onvermijdelijke) strafprocedures. In dit artikel benadrukken wij reeds één mogelijk belangrijke implicatie.
Aangezien naar Belgisch recht elke overtreding van de douanewetgeving ook een strafrechtelijk misdrijf is, en de douaneadministratie deze overtredingen altijd voor de strafrechter kan brengen (en brengt), wordt zelfs de meest voorzichtige douaneagent of expediteur helaas soms geconfronteerd met (de dreiging van) een correctionele procedure. Bovendien geldt volgens de Belgische douanewetgeving in de meeste gevallen nog steeds de regel van "schuld door loutere wetsovertreding", waardoor een douaneagent en/of de expediteur (die louter in opdracht van zijn klant heeft gehandeld en niet op de hoogte was van enige overtreding) met een hoge bewijslast worden geconfronteerd.
Normaliter zal de douane-expediteur zich met een beroep op artikel 135 van de Algemene Belgische Douane Wet (AWDA) kunnen kwijten, indien hij kan bewijzen dat hij slechts de instructies van zijn cliënt heeft opgevolgd. Om deze bescherming te doorbreken moeten de douaneautoriteiten momenteel aantonen dat de douaneagent de intentie had om mee te werken aan het strafbaar feit. In recente zaken zien we echter dat de rechtbanken artikel 135 AWDA soms relatief eng toepassen.
Expediteurs die als tussenpersoon door de fiscus worden aangesproken voor betrokkenheid omdat zij hadden moeten weten dat er sprake was van een douaneschending, kunnen zich momenteel niet op dit artikel 135 AWDA beroepen.
De EU-regels inzake het nieuwe Europees openbaar ministerie kunnen voor deze expediteurs, douaneagenten en scheepsagenten mogelijks enige verandering brengen. In artikel 3, lid 1 van de zogenaamde PIF-richtlijn is bepaald dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, strafbaar wordt gesteld wanneer zij opzettelijk wordt begaan. De omzetting van deze richtlijn in de Belgische douanewet bepaalt (onder meer) in artikel 220 dat de financiële belangen van de Europese Unie in ieder geval worden geacht "ernstig te zijn geschaad" wanneer er een schade is van meer dan EUR 100. 000,00.
Het zou naar onze mening dan ook in strijd zijn met de EU-richtlijn om expediteurs, douaneagenten of expediteurs te veroordelen met strafrechtelijke sancties voor belastingontduikingen van meer dan 100 000,00 EUR zonder dat enig bewijs van opzet vereist is. Bovendien lijkt het, in het licht van de hierbovengenoemde wetgeving, ongrondwettelijk om wél een sanctie op te blijven leggen voor alle douane overtredingen met een waarde van minder dan 100.000 EUR, zonder opzet te vereisen.
Het wordt interessant om te zien hoe de Belgische en Europese rechtspraak hiermee om zal gaan.
Daarnaast wachten we in spanning op de eerste wetteksten over de aangekondigde hervorming van het Belgische douanewetboek. De nieuwe wet zal in ieder geval een beter evenwicht moeten zoeken tussen het supranationale EU-recht inzake douanerechten (waaronder nu dus ook de “EPPO regulering”) en de nationale Belgische uitvoeringsmodaliteiten.
De wetgever heeft reeds een studie van de Universiteit van Antwerpen besteld en ontvangen. De eerste ontwerpen van het nieuwe douanewetboek zouden in het voorjaar van 2022 moeten worden voorgesteld.