Het Europees Hof van Justitie verduidelijkt: elektrische fietsen zijn geen "voertuigen" 

Op 12 oktober 2023 beantwoordde het Europese Hof van Justitie (verder: het "HvJ") een prejudiciële vraag van het Belgische Hof van Cassatie. De aanleiding voor deze prejudiciële vraag was een Belgische procedure waarin het belangrijkste geschilpunt was of een speed pedelec - een elektrische fiets waarvan de motor alleen wordt gebruikt als trapondersteuning of om de snelheid te verhogen - een "voertuig" is in de zin van de EU-richtlijn 2009/103/EG betreffende wettelijke aansprakelijkheidsverzekering van motorvoertuigen (de "richtlijn"). 

Achtergrond 

Een Belg werd tijdens het rijden op een elektrische fiets aangereden door een personenwagen en liep daarbij zulke ernstige verwondingen op dat hij enkele maanden later overleed. De arbeidsongevallen-verzekeraar van de werkgever van het slachtoffer vergoedde de erfgenamen van het slachtoffer, en stelde vervolgens een vordering in tegen de verzekeraar van de aanrijdende auto voor de Politierechtbank in Brugge voor de terugbetaling van haar kosten met betrekking tot dit ongeval. De arbeidsongevallen-verzekeraar beriep zich op de Belgische wet, die stelt dat alle schade geleden door slachtoffers van verkeersongevallen die geen voertuig bestuurden, moet worden vergoed door de verzekeraars van de motorvoertuigen die bij het ongeval betrokken waren. De verzekeraar van het aanrijdende voertuig bracht hiertegen in dat zij in casu niet gehouden was tot terugbetaling omdat het slachtoffer op het moment van het ongeval op een elektrische fiets reed, wat naar haar mening onder de Belgische wet een “motorvoertuig” is in de zin van art. 1 WAM. De Politierechtbank was van mening dat elektrische fietsen geen motorvoertuigen zijn. De verzekeraar van het aanrijdende voertuig ging tegen deze uitspraak in beroep bij de Rechtbank van Eerste Aanleg in Brugge, doch deze was het eens met de eerste rechter. De verzekeraar van het aanrijdende voertuig tekende daarop cassatieberoep aan met het argument dat de definitie van een 'voertuig', zoals omgezet van de Richtlijn in Belgisch recht, alleen voertuigen die uitsluitend worden aangedreven door spierkracht uitsluit van het toepassingsgebied. “Speed pedelecs,” die gedeeltelijk mechanisch worden aangedreven, zouden volgens deze opvatting naar Belgisch recht dus als "voertuigen" moeten worden beschouwd. In reactie hierop koos het Hof van Cassatie ervoor om de procedure te schorsen en verwees het geschilpunt van deze zaak naar het Hof van Justitie. 

De beoordeling van het HVJ 

Aan het begin van zijn overwegingen wees het HVJ allereerst op de definitie van de term "voertuig" in artikel 1, lid 1, van de richtlijn:

"elk motorvoertuig bestemd voor vervoer over land en aangedreven door een mechanische krachtbron, maar niet rijdend op rails, alsmede elke aanhangwagen, ongeacht of deze aan het voertuig is gekoppeld".

Volgens het Hof is deze definitie op zich niet voldoende voor de context in kwestie, omdat ze niet aangeeft of de voertuigen in kwestie uitsluitend mechanisch moeten worden aangedreven om onder deze definitie te vallen. 

Het HVJ koos ervoor om de term te interpreteren in het licht van het algemene opzet en de geest van de richtlijn, met het oogmerk zo beter te begrijpen wat de EU-wetgevers bedoelden toen ze deze definitie opstelden. Met dit in gedachten identificeerde het HVJ drie voorbeelden uit de richtlijn die licht werpen op de zaak in kwestie. 

Vorige
Vorige

De problematiek van de (onmogelijke) bewijslast en oplossingen voor een eisende partij

Volgende
Volgende

De Belgische staat toch aansprakelijk voor schending van het EU recht?