Het bewust onderwaarderen van een vordering kan rechtsmisbruik uitmaken
(Hof Antwerpen 25 april 2022)
In een recente zaak, behandeld door Quadrant Advocaten, ging het ondermeer over de gerechtskosten, meer bepaald de rechtsplegingsvergoeding. De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij (art. 1022 Ger. W.) en wordt berekend op basis van het in rechte gevorderde bedrag.
In haar arrest van 25 april 2022 oordeelde het Antwerpse Hof van Beroep dat een vordering in betaling van een provisioneel bedrag, terwijl de vordering duidelijk vatbaar is voor begroting, rechtsmisbruik uitmaakt.
In deze casus vorderde de eiseres eerder in eerste aanleg een schadevergoeding van 573.309,59 € wegens de beweerde beëindiging van een contractuele relatie. De Ondernemingsrechtbank wees deze vordering af en de eiseres moest 12.000 € aan rechtsplegingsvergoeding betalen.
In hoger beroep herleidde de eiseres dan plots haar (aanvankelijk aanzienlijke) vordering eerst naar 1 € provisioneel, later in conclusies naar 100.000 € provisioneel en vorderde zij de aanstelling van een deskundige om de (vermeende) schade te begroten, uiteraard uit de kennelijke vrees om ingeval van ongelijk opnieuw tot de verband houdende rechtsplegingsvergoeding veroordeeld te worden. Tegenover een vordering van 100.000 € staat immers ‘slechts’ een rechtsplegingsvergoeding van 3.900 €. Nochtans kon haar alzo bewust “beperkte” vordering wel degelijk reeds begroot worden, vermits de eiseres haar vordering wél al had kunnen begroten in eerste aanleg en omdat zij zich op exact dezelfde stukken beriep als in eerste aanleg.
Dit bewust onderwaarderen van de vordering wordt door het Hof aanzien als een vorm van abusief procesgedrag, c.q. van het bewuste omzeilen van de wetsbepalingen voor het berekenen van de rechtsplegingsvergoeding. Zulke foutieve wijze van procesvoering dient passend te worden beteugeld door, in de hypothese dat eiseres in hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld, na te gaan wat het bedrag was dat effectief kon worden gevorderd (i.e. in casu het in eerste aanleg gevorderde bedrag) en dan op basis daarvan de rechtsplegingsvergoeding te bepalen omdat dat het procesrisico is waartegen verweerster in hoger beroep zich moet verdedigen.
Het Hof van Beroep wees het hoger beroep af en stelt dan vast dat de eiseres in hoger beroep, onder verwijzing naar de bevindingen van de door haar eenzijdig geraadpleegde deskundige, een gedetailleerde berekening van de door haar beweerd geleden schade geeft, m.n. 573.309,59 €. Vermits de vordering van de eiseres aldus duidelijk vatbaar was voor begroting, maakt de vordering in betaling van een zgn. ‘provisioneel’ bedrag volgens het Hof van Beroep rechtsmisbruik uit. Het Hof van Beroep bepaalt om die reden de rechtsplegingsvergoeding in functie van het eerder in conclusies van eiseres begrote schadebedrag op 14.000,00 €.