De exceptie van borgstelling eisende vreemdeling (voorlopig) toch nog mogelijk
Volgens art. 851 Ger.W. kan een vreemdeling die als hoofdeiser of tussenkomende partij in een burgerlijk geding optreedt, verplicht worden een borg te stellen voor de betaling van gerechtskosten en eventuele schadevergoedingen, indien de Belgische verweerder dit vordert.
Artikel 851 Ger.W. luidt: “Behalve wanneer staten bij verdrag hebben bedongen dat hun onderdanen ontslagen zijn van borgstelling ter voldoening aan het vonnis, zijn alle vreemdelingen als hoofdeiser of tussenkomende partij gehouden, indien de Belgische verweerder het vóór enige exceptie vordert, borg te stellen voor de betaling, van de uit het geding voortvloeiende kosten en schadevergoedingen waarin zij kunnen worden verwezen. De verweerder kan borgstelling vorderen, zelfs voor het eerst in hoger beroep, indien hij aldaar gedaagd wordt.”
Artikel 852 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt de nadere regels van deze borgsom (hoogte, zekerheidsstelling, wijzigingen tijdens het geding, enz.).
Wanneer de rechtbank een borg oplegt, wordt de procesgang geschorst in afwachting van het tegemoetkomen hieraan door de eisende vreemdeling.
Het doel van deze exceptie is om bescherming te bieden aan de Belgische rechtzoekende tegen de eventuele geldelijke verliezen ten gevolge van een ongegrond proces, opgestart door een vreemdeling die in België over geen of onvoldoende vermogen beschikt om in te staan voor de betaling van de kosten en de schadevergoeding waartoe hij zou kunnen worden veroordeeld.
Dit artikel 851 Ger.W. werd door het Grondwettelijk Hof bij arrest van 11 oktober 2018 ongrondwettig verklaard. In zoverre artikel 851 Ger.W. enkel de buitenlandse hoofdeisers of tussenkomende partijen ertoe verplicht een borgstelling te verlenen, in vergelijking met de in het buitenland gevestigde Belgische hoofdeisers of tussenkomende partijen die in België niet over enig goed noch vermogen beschikken, is het niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, aldus het Grondwettelijk Hof. Het Grondwettelijk Hof droeg de wetgever op om deze discriminatie weg te werken voor 31 augustus 2019. Tot die datum zouden de gevolgen van het artikel gehandhaafd worden.
De wetgever heeft echter nagelaten om voor 31 augustus 2019 (en tot op heden) een einde te maken aan deze discriminatie. Verschillende eisende vreemdelingen die thans geconfronteerd worden met een exceptie van borgstelling, werpen daarom op dat er niet langer een beroep kan gedaan worden op art. 851 Ger. W. omwille van het discriminerend karakter ervan.
In twee recente arresten heeft het Hof van Beroep te Antwerpen zich hierover uitgesproken. (Antwerpen 23 maart 2022, R.W. 2021-22, 1475 en Antwerpen 19 januari 2022, R.W. 2021-22, 1478)
Het Hof van Beroep overweegt dat het Grondwettelijk Hof in haar arrest van 11 oktober 2018 heeft bevestigd dat de borgstelling van de vreemde schuldeiser “duidelijk een legitiem doel” nastreeft, maar dat het criterium van de nationaliteit van de eisende partij in deze niet relevant is: het is de omstandigheid dat de eisende partij (ongeacht haar nationaliteit) in het buitenland verblijft en in België geen goed bezit dat als waarborg kan dienen, dat het relevante criterium is.
Het Hof van Beroep overweegt verder dat het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat de gevolgen van art. 851 Ger.W. worden gehandhaafd tot de inwerkingtreding van een wet die aan de vastgestelde ongrondwettigheid een einde maakt en uiterlijk tot 31 augustus 2019. “Er werd echter nog geen wet gestemd die tegemoet kwam aan dit arrest. De wil van de wetgever is manifest niet eenduidig gelet op de diverse wetsvoorstellen ingediend in beide richtingen en het is lang niet zeker dat deze bepaling zonder meer zal worden opgeheven.” Volgens het Hof van Beroep past het om, in afwachting van de aanpassing of afschaffing van de artikelen 851-852 Ger. W., deze nog steeds bestaande artikelen op grondwetsconforme wijze te interpreteren. “Het is redelijk om het toepassingsgebied van dit artikel op grondwetconforme wijze uit te breiden tot elke eiser, ongeacht zijn nationaliteit, die in het buitenland woont of verblijft en in België over onvoldoende vermogen beschikt om in te staan voor de financiële gevolgen van een eventuele veroordeling. Het louter buiten toepassing laten van dit artikel is dan ook niet gewenst.”
Het Hof van Beroep te Antwerpen legt in deze beide zaken vervolgens een borgstelling op aan de eisende vreemdeling teneinde het duidelijke legitieme doel van artikel 851 Ger.W. te bewerkstelligen.
Art. 851 Ger.W. is dus nog geen dode letter. Hopelijk komt de wetgever snel met een grondwetsconforme wijziging van dit artikel, zodat het lichtzinnig procederen aan banden gelegd blijft.