Bezint eer ge begint: Schadevergoeding voor tergend en roekeloos beroep blijft geen dode letter

Krachtens artikel 780bis van het Ger.W. kan een partij die de rechtspleging aanwendt voor kennelijk vertragende of onrechtmatige doeleinden worden veroordeeld tot een geldboete van 15 EUR tot 2 500 EUR, onverminderd de schadevergoeding die gevorderd zou worden. Een rechtspleging kan niet alleen kennelijk onrechtmatig zijn wanneer de partij het oogmerk heeft om schade te berokkenen, maar ook wanneer zij haar recht om in rechte op te treden op zodanige wijze uitoefent dat zij de normale grenzen van de uitoefening van dit recht door een voorzichtige en zorgvuldig persoon kennelijk overschrijdt.

In een recent arrest van 3 oktober 2022 veroordeelde het Hof van Beroep te Antwerpen de appellante tot zo’n schadevergoeding voor tergend en roekeloos hoger beroep.

De feiten kunnen kort als volgt worden samengevat: De appellante gelastte een Belgische commissionair-expediteur met de organisatie van een luchtvervoer van mondmaskers vanuit China naar België. De bevrachtingsovereenkomst voor het uit te voeren luchtvervoer werd door appellante echter rechtstreeks gesloten met de Duitse zustervennootschap van deze expediteur. Deze bevrachtingsovereenkomst was onderworpen aan het Engelse Recht en bevatte een bevoegdheidsbeding ten voordele van de Engelse rechtbanken. Het vliegtuig vertrok uiteindelijk met slechts een deel van de lading vanuit China, omdat de Chinese verkopers van de mondmaskers in kwestie deze niet tijdig hadden aangeleverd op de luchthaven.

Appellante dagvaardde vervolgens de Belgische commissionair-expediteur tot het overleggen van stukken en tot betaling van een schadevergoeding m.b.t. de luchtvervoersovereenkomst. De Belgische commissionair-expediteur was echter niet als contractpartij betrokken bij deze luchtvervoersovereenkomst.

De Ondernemingsrechtbank te Antwerpen, Afdeling Antwerpen wees de vordering van appellante af en merkte op dat de expediteur geen partij was bij de contracten waaronder er vermeende tekortkomingen zouden zijn gepleegd en hier dus geen invloed op kon uitoefenen. Zij kon bijgevolg ook niet bevolen worden om informatie of documentatie over te leggen uit een rechtsrelatie waarin zij juridisch niet betrokken was. Appellante had hiervoor haar (Duitse) contractspartij moeten aanspreken.

Niettemin tekende appellante hoger beroep aan. De expediteur stelde in hoger beroep een tegeneis in tot het bekomen van een schadevergoeding wegens tergend en roekeloos hoger beroep en deze tegeneis werd door het Hof van Beroep gegrond verklaard. Het Hof van Beroep te Antwerpen overwoog het volgende:

“iedereen beschikt weliswaar over het recht tot het optreden in recht en het recht tot het instellen van rechtsmiddelen.

Nochtans is dit recht niet absoluut en kan misbruik worden gepleegd door het feit van te procederen of de wijze van procederen, wanneer blijkt dat gebruik gemaakt wordt van de regelen van het procesrecht voor een ander doel dan datgene waarvoor het bestemd werd en op een wijze die naar omstandigheden, niet strookt met de proceseconomie.

Een hoger beroep kan niet alleen tergend zijn wanneer een partij de bedoeling heeft een ander partij schade te berokkenen, maar ook wanneer zij de rechtsgang en de procedure op tegenspraak kennelijk vertragend of onrechtmatig aanwendt, waardoor het recht om in rechte op te treden of rechtsmiddelen aan te wenden ontaardt in een wijze die de perken van de normale uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en zorgvuldig persoon kennelijk te buiten gaat.

In casu is het hof van oordeel dat dit het geval is: het instellen van een hoger beroep waarbij deze procedure aangewend wordt als een soort fishing expeditie om bewijsmiddelen te vergaren in een rechtsverhouding waar de vordering kennelijk ongegrond is, en waar in hoger beroep geen enkel nieuw, ernstig en pertinent middel ontwikkeld wordt dat van aard is om de onjuistheid van de pertinente overwegingen van de eerste rechter te weerleggen, kan beschouwd worden als een kennelijk onredelijke wijze van procederen die zonder enig nut schade toebrengt  aan geïntimeerde aangezien zij zonder rechtvaardiging aan laatstgenoemde grotere inspanningen vraagt om de erkenning van haar rechten voor het Hof te bekomen.”

 Het Hof kent aan de commissionair-expediteur vervolgens een schadevergoeding wegens tergend en roekeloos hoger beroep toe van 5.000,00 €.

Vorige
Vorige

Het Hof van Cassatie verlaat (gedeeltelijk?) de aftrek van vetusteit bij vergoeding van geleden schade

Volgende
Volgende

Hof van Cassatie spreekt zich uit over de definitie van “vaartuig” naar Belgisch Recht