België zet nieuwe Europese herstructureringsrichtlijn om in nationale wetgeving

De plenaire vergadering heeft op 25 mei 2023 het wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld, en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 en houdende diverse bepalingen inzake insolvabiliteit goedgekeurd.

De omzetting van de herstructureringsrichtlijn liet lang op zich wachten in België, maar is eindelijk daar.

De vier belangrijkste doelstellingen van de richtlijn zijn de volgende: 

  1. verzekeren dat ondernemingen in financiële moeilijkheden toegang hebben tot doeltreffende nationale preventieve herstructureringsstelsels om insolventie te vermijden

  2. het bieden van een tweede kans aan eerlijke ondernemers die insolvent zijn of een overmatige schuldenlast hebben

  3. meer efficiëntie verzekeren voor de procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld en in het bijzonder de verkorting van de duur van dergelijke procedures

  4. verdere harmonisatie van de insolventieprocedures in de Europese Unie bewerkstelligen vooral wat betreft de preventieve procedures

Daarnaast werd het Boek XX Wetboek Economisch recht ook aangepast in het licht van de vereisten van de arresten Plessers (16 mei 2019) en Heiploeg (28 april 2022) van het Hof van Justitie. De slotsom van het Plessers arrest was dat in geval van overdracht van een onderneming in het kader van een procedure van gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag (WCO 3), de verkrijger niet het recht heeft om te kiezen welke werknemers hij wil overnemen. Het Hof bepaalde dat een procedure van gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag niet onder de uitzondering valt van artikel 5, lid 1 van richtlijn 2001/23/EG vermits de drie cumulatieve voorwaarden van voornoemd artikel niet vervuld zijn. Immers, WCO 3 is (ten eerste) geen faillissementsprocedure, ten tweede heeft de overdracht niet de liquidatie van het vermogen tot doel maar juist het behoud van het geheel of een deel van de activiteiten. Ten derde is de taak van de gerechtsmandataris in een WCO procedure veel beperkter dan bij een faillissement.

Het arrest Heiploeg, had betrekking op het stil faillissement met name een procedure waarbij een onderneming zonder enige publiciteit, een faillissement voorbereidt onder begeleiding van een pre-curator en precommissaris. Deze procedure bestaat reeds jaren in het Nederlandse recht. Het Hof van Justitie oordeelde dat een onderneming die nog economisch actief is, maar waarvan vaststaat dat ze afstevent op een faillissement, moet kunnen worden overgedragen met toepassing van de in artikel 5, lid 1 Richtlijn 2001/23/EG opgenomen uitzondering. Dit wil zeggen dat een overnemer, bij doorstart in een wettelijk verankerde procedure van stil faillissement, vrij kan beslissen welke werknemers hij al dan niet mee overneemt.

In een volgende bijdrage zal dieper ingegaan worden op de wijzigingen die doorgevoerd werden in de herstructeringsstelsels.

Om tegemoet te komen aan de arresten van het Grondwettelijk Hof  dd. 22 april 2021 nr.62/2021 en dd. 21 oktober 2021, nr.151/2021 wordt het stelsel van de kwijtschelding vereenvoudigd. Het formeel verzoek tot kwijtschelding dat de gefailleerde, natuurlijke persoon,  dient aan te vragen, wordt afgeschaft. De kwijtschelding voor de restschulden wordt automatisch toegekend bij de sluiting van het faillissement. De curator, het openbaar ministerie en andere belanghebbenden kunnen zich nog steeds verzetten tegen de kwijtschelding. Indien men zich verzet tegen de kwijtschelding draagt men ook de bewijslast van de redenen waarom een natuurlijke persoon geen kwijtschelding kan krijgen. De kwijtschelding kan geweigerd worden zo de gefailleerde kennelijk grove fouten heeft begaan die hebben bijgedragen tot het faillissement, of wetens naar aanleiding van de aangifte van het faillissement of naderhand op de vragen van de rechter-commissaris of van de curator onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. Een vordering tot weigering van de kwijtschelding dient ingesteld te zijn binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf het ogenblik dat het passief gekend is

Indien een gedeeltelijke kwijtschelding wordt bevolen zal een evenredige vermindering van alle schulden gebeuren ook al werd de weigering slechts door één schuldeiser gevraagd.

Vorige
Vorige

Cassatie bevestigt: (ook) bestuurders van kleine vennootschappen kunnen aansprakelijk worden gesteld voor kennelijk grove fouten indien de boekhouding niet correct werd gevoerd.

Volgende
Volgende

Berging van de Ever Given: Bergingsovereenkomst of niet?